Plasmascherm
Na de oude glazen beeldbuis komen verschillende systemen tot ontwikkeling die de zware beeldbuis vervangen door lichtere systemen om beeld weer te geven. Eén ervan is het plasmascherm.
Tussen twee glasplaten bevinden zich vele duizenden cellen die gevuld zijn met het gas xenon of neon. Dit zijn eigenlijk kleine lampjes die werken volgens hetzelfde principe als de TL buis of flitser. Het zijn gasontladingslampjes. Wanneer de cel getroffen wordt door een elektrische spanning zal het gas daarin oplichten. De cellen stralen wanneer ze worden aangestuurd een Ultra Violet (UV) licht uit. Dit licht is voor ons onzichtbaar. Het licht veroorzaakt in de fosforiserende laag, die is aangebracht aan de binnenzijde van de glasplaat aan kijkerszijde, een oplichting die wel door ons kan worden gezien.
Om de cellen individueel aan te sturen, licht te laten geven, is elke cel geplaatst op het kruispunt van twee draden waardoor een stroom kan lopen. De draden staan in een heel fijnmazig rooster haaks op elkaar. Wanneer er bijvoorbeeld een spanningsverschil staat op draad acht vertikaal en draad honderddertien horizontaal, dan zal op het kruispunt van deze twee draden de cel oplichten en de resulterende UV straling zal in de fosforiserende laag een lichtpuntje doen ontstaan dat wij zien. Voor elk van de drie basiskleuren rood, blauw en groen is apart fosforiserend materiaal aangebracht. Elke cel bedient één kleurenpixel. Drie kleurenpixels, een rode, een groene en een blauwe, samen vormen een beeldpunt van ongeveer 1 mm groot. Van dichtbij zijn deze beeldpunten goed te zien. Het nadeel is dat de beeldscherpte van dichtbij minder is. Plasmaschermen zijn daarom vooral goed te gebruiken wanneer ze groter zijn.